’s-Lands Zeemagazijn, nu het Scheepvaartmuseum, was het pakhuis van de Amsterdamse Admiraliteit voor alle scheepsbenodigdheden (o.a. ‘touwen zo dik als een damesbeen’), wapens en geschut voor de oorlogsvloot. Het gebouw kwam tussen 1655 en 1656 tot stand naar ontwerp van stadsarchitect Daniël Stalpaert en lijkt op het classicistische Amsterdamse stadhuis, dat toen ook in aanbouw was. Beide symboliseren macht en welvaart van Amsterdam dankzij handel en scheepvaart.
Directe buren van de Admiraliteit waren de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC, opgericht in 1602) en de West Indische Compagnie (WIC, uit 1621). Deze ondernemingen hadden het octrooi van de Staten Generaal om naar eigen goeddunken te handelen. Een zwaar bewapende oorlogsvloot was nodig om de belangen van de Nederlandse Republiek te beschermen, desnoods met geweld. Vijf admiraliteiten vormden het dagelijkse bestuur van de Staatse vloot, maar de Amsterdamse admiraliteit maakte als de grootste van de vijf de dienst uit. Op het eiland Kattenburg lag direct naast het zeemagazijn van de Admiraliteit een grote scheepwerf en ervóór, door een palenrij afgeschermd van het IJ, het dok – of ‘hok’ - waar oorlogsschepen werden opgetuigd of onderhouden. In 1653 werd Michiel de Ruyter tot luitenant-admiraal benoemd door Amsterdamse admiraliteit. Hij ontving direct het poorterschap en betrok een woonhuis op het Waalseiland, aan de Buitenkant, die nu Prins Hendrikkade heet. Daar lagen ook pakhuizen van de VOC en WIC vol kostbare goederen, zoals specerijen, huiden, koffie, cacao, suiker en tabak. Schilderijen uit de 17e eeuw tonen de grote bedrijvigheid en voedden lange tijd de nationale trots op het vaderlands verleden. Dat kosten noch moeite werden gespaard om de haven voldoende diep te houden zie je niet. Ook verhullen ze de keerzijde van de ‘gouden eeuw’ die een lange schaduw werpt. Want direct of indirect verdienden velen gedurende drie eeuwen aan slavernij en uitbuiting. Via het systeem van ‘driehoekshandel’ vervoerde de WIC tot slaaf gemaakte mensen als handelswaar van hun thuisland naar de plantages in Amerika waar slaven dwangarbeid verrichtten onder bestuur van Nederlandse eigenaren.
In 1832 kwam een einde aan de open haven toen twee dijken werden aangelegd om verder dichtslibben van het IJ te voorkomen. Daardoor ontstonden het Ooster- en Westerdok. De De stationseilanden sloten in 1875 het open havenfront definitief af. De jaren ’60 van de twintigste eeuw leidden opnieuw tot transformatie. Voor de aanleg van de IJtunnel werd het marine-dok gedempt en de werven afgebroken. ’s-Lands Zeemagazijn werd museum en een replica van een VOC-schip in de museumhaven. Het nieuwe marine-etablissement was een opleidingsinstituut, een groene campus met sportvelden en exercitieterreinen en modernistische gebouwen. De insteekhaven herinnert enigszins aan het dok van weleer en stalen bolders op de kades geven het terrein een maritiem karakter. Met de IJtunnel als fundament verrees in 1997 het wetenschaps- en techniekmuseum NEMO, ontwerp van Renzo Piano. Als een schip rijst het trots op uit het water. Steeds meer drong de schaduwkant van de ‘gouden eeuw’ door. Wetenschappers brachten aan het licht hoeveel plekken in ons land met het slavernijverleden zijn verbonden (Mapping the Slavery). Literatuur en films zoals 12 Years of a Slave en Tula, the Revolt (2013) openden de ogen van een groot publiek. In 2015 leidde de première in het Scheepvaartmuseum van de film Michiel de Ruyter tot protesten: tegenover actiegroep ‘Michiel de Rover’ die opriep tot schaamte, stond een groepje oud-mariniers die hun zeeheld vereerden. Het inzicht in de ‘gouden eeuw’ is nu zo veelzijdiger geworden.
DIT STADSVEHAAL WORDT ONDERSTEUND EN VERLICHT DOOR: iGuzzini