Maar het liep anders: de verwachte bevolkingsgroei bleef uit en de economie stagneerde. De verkoop van percelen stokte bij de westelijke Amsteloever; de overzijde lag lange tijd nagenoeg braak. Het is dus niet vreemd dat het stadsbestuur in 1681 daar een groot stuk grond schonk aan de diaconie van de Gereformeerde (officiële) kerk, ‘tot cieraad en onderhouding van de tucht’. Oude vrouwen konden hier hun dagen slijten; de diaconie was vrijgesteld van belastingen. Een monumentale, symmetrische gevel aan de Amstel stelde het stadsbestuur wel als voorwaarde. Achter de ‘Amstelhof’ lag een grote boomgaard. Uit overtuiging dat hulp aan behoeftigen bijdroeg aan de maatschappelijke orde, stelde het stadsbestuur in 1719 alle kerkelijke diaconieën vrij van stedelijke belastingen.
Wie een geruim aantal jaren poorter was en lid van een kerkgenootschap was kwam in aanmerking voor opvang. Na de burgerlijke gelijkstelling van Joden in 1796 gold dat ook voor belijdende Joden. Verdere inkomsten kwamen uit schenkingen, legaten uit eigen kring en collectes; bussen in de openbare ruimte riepen zichtbaar op tot de deugd van liefdadigheid. De monumentale gevels van liefdadigheidsinstellingen leverden een positieve bijdrage aan het stadsbeeld. Zo verrezen aan de Keizersgracht ten oosten van de Amstel in de 18e en 19e eeuw liefdadigheidsinstellingen van allerlei gezindten. Ook vermogende Joodse handelaren lieten er huizen bouwen, in de bouwstijl die in de mode was. Het is een teken van hun toegenomen welvaart en assimilatie, vooral van Portugese Joden, die eind 16e eeuw naar Amsterdam waren gevlucht. ‘Portugezengracht’ werd de gracht genoemd, lang voordat zij Nieuwe Keizersgracht heette.
De grote binnentuinen en het groen van de Amstelhof verhoogden het woongenot. Bij de onthulling in 2009 van twee plaquettes op het woonhuis waarin zij opgroeide in de jaren 1937 tot 1942, Nieuwe Keizersgracht 24, zei mevrouw Betty van Essen-Kok: “Het was hier werkelijk plezierig wonen, de rust op Shabbat, de vrijdagochtenden wanneer Dé Gomes de Mesquita aan de bel trok om een kip in het mandje te doen (...) Wij leefden hier heel gewoon en rustig, goed met de buren. Dat veranderde met de Duitse bezetting en de vreselijke realiteit van de Jodenhaat. Niet alleen van de Duitsers. Als NSB’ers de kans kregen leverden ze je uit voor een knaak. De dag dat het Duitse bezettingsleger officieel Amsterdam introk stond ik aan de verkeerde kant van de Utrechtsestraat waardoor ik niet kon oversteken. Daardoor kon ik niet naar huis. Naast mij stond een echtpaar met lange witte handschoenen, hun arm voortdurend omhoog in de ‘heil Hitler groet’, terwijl de eindeloze colonnes voorbij reden. Onze rustige wereld veranderde met één klap in een hel. De Nieuwe Keizersgracht werd een Getto met op de hoek een geel houten bord. Daarop waren voor een ieder in duidelijke letters de woorden ‘Juden Viertel’ te lezen. Staande op het balkonnetje zag ik eens hoe een blinde er tegen aanliep. (...) Ondanks alles leefden wij in de hoop dat het nog wel goed zou komen. Noem het kortzichtig of dom, noem het wat je wilt, maar men houdt zich nu eenmaal aan het leven vast en dat is precies wat wij deden.”
Op de twee plaquettes staat gegraveerd: Weggevoerd uit dit huis. Omgebracht omdat zij Joden waren 1941-1943, met naam en leeftijd van haar ouders en broers. Het andere bord vermeldt dat Betty Kok 17 jaar oud was, toen zij in 1942 onderdook, en de namen van hen die haar veiligheid boden. Het initiatief van de bewoners van het huis waarin Betty van Essen-Kok opgroeide, had een vliegwieleffect. Een groep bewoners van het stukje gracht tussen Amstel en Weesperstraat, nauwelijks 100 meter lang, achterhaalden 200 namen en data van Joodse bewoners die hier waren gedeporteerd en vooral in Sobibor en Auschwitz een gruwelijke dood vonden. Een stichting werd gevormd en men zocht een overtuigende manier om de nuchtere feiten, waarachter zoveel hartverscheurende verhalen schuilen, een waardige vorm en plaats te geven. Het zou een namenmonument worden. De herbestemming van de Amstelhof tot dependance van het Russische museum de Hermitage bood een kans.
De hoftuin kreeg een semi openbare bestemming met een vriendelijk, open hekwerk van roestvrijstaal met bloemmotieven (ontwerp Michael van Gessel) en langs de gracht kwam een wandelpromenade. Daar, in de hardstenen kaderand, en recht tegenover elk huis van waar ze zijn weggevoerd, staan de namen van de Joodse bewoners, met hun leeftijd, datum en plaats waar zij vermoord werden. Het monument is op 26 mei 2013 onthuld, zeventig jaar na één van de grootste razzia’s, en kreeg de sprekende titel ‘De Schaduwkade’. Tragische herinneringen overschaduwen ook Keizergracht 58. De uit Portugal afkomstige Benjamin Nunes Henriques kocht hier in 1723 twee kavels die hij, nadat hij er een dubbel woonhuis op had laten bouwen, weer verkocht. Henriques financierde, zoals veel kooplieden en regenten, de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zijn rijkdom, smaak en goed handelsgevoel blijkt uit de architectuur en decoratie van dit pand. Later woonde de familie Josephus Jitta hier; rond 1860 leverde zij juwelen aan de machtigen der aarde. Van 1941 tot 1943 was het pand echter zetel van de Joodsche Raad, sadistische en efficiënt ingesteld door de bezetter om hun maatregelen tegen de Joodse bevolking uit te voeren. De voorzitters van de Joodse Raad hebben gehoopt erger te voorkomen. De mannentorso’s onder het balkon zijn gevangenen volgens de Griekse mythologie, veroordeeld tot het eeuwig dragen van hun last. Ze lijken symbolen van de dramatische historie die aan dit Amsterdamse gebouw kleeft.
DIT STADSVEHAAL WORDT ONDERSTEUND EN VERLICHT DOOR: iGuzzini